HET ONTSTAAN

Hoeilaart is een oude verovering op het Zoniënwoud, mogelijk gemaakt door de bronrijke vallei van de IJse. Archeologische getuigenissen wijzen uit dat zeker vanaf het neolithicum zich mensen aan de bovenloop van de IJse gevestigd hebben. Het is vooral op het einde van de 19e en het begin van de 20e eeuw dat deze sporen van menselijke aanwezigheid alhier ontdekt en onderzocht werden. Vooral op de Dumberg, de Karrenberg en in het Hazendal, gehuchten gelegen aan de rand van het woud waar de grond lange tijd onbewerkt is gebleven, werden schrapers, lemmers, pijlpunten, grote en kleinere gepolijste silexbijltjes gevonden. Elders in het dorp waren soortgelijke vondsten eerder sporadisch.

Replica van de Romeinse votiefsteen. Monument in het Jan van Ruusbroecpark, ontworpen van beeldhouwer Luc Cauwenberghs (2003).

Uit de Romeinse periode werd een erg belangrijk getuigenis aangetroffen. Het gaat om een Romeins wijaltaar dat bij de afbraak van de oude kerk in 1870 onder de vloer omgekeerd werd aangetroffen. Volgende inscriptie valt hierop te lezen: MATRONIS / CANTRUSTEI HIABUS / C. APPIANIUS PAT(ER)N / US PRO SE (ET) SUIS L(IBENS) M(ERITO). Het komt erop neer dat Caius Appianius Paternus dit altaar vrijwillig en terecht, voor hem en de zijnen, toewijdde aan de Matronae Cantrusteihiae. De naam Cantrustei vinden we ook terug onder de vorm Andrusteihiae bij een inscriptie gevonden langsheen de Rijnboorden. Deze steen bewijst enerzijds de Romeinse aanwezigheid, maar getuigt ook van Germaanse invloeden. Zo ondergaat Hoeilaart van bij het begin van zijn geschiedenis de invloed van verschillende taalgroepen. Specialisten dateren de vondst uit de 2e eeuw na Christus. De Romeinse aanwezigheid wordt verder gestaafd door verschillende laagijzersmeltovens die in het woud ontdekt werden. De ijzerhoudende zandlagen die er voorkomen werden reeds in die tijd geëxploiteerd.
Nadien valt de rust der eeuwen over het doen en laten van de mensen uit dit dorp. Hetzij bij de Germaanse invallen, hetzij bij de kerstening, werd het Romeinse altaar omvergeworpen, maar de plaats werd verder gebruikt om de religieuze beleving van de dorpelingen tot uiting te brengen. Op dezelfde plek werd ooit de eerste primitieve kerk opgetrokken en parafraserend zou men kunnen stellen dat de steen van het paganisme de hoeksteen van het kerkgebouw geworden is, zeker wanneer men weet dat het huidige hoofdaltaar in de nieuwe kerk bekostigd werd door het Ministerie van Wetenschappen en Kunst omwille van het feit dat deze steen aan de Musea voor Kunst en Geschiedenis geschonken werd.

Tekst: Michel Erkens.